Small Smart Houses Horloseweg: Toelichting (2024)

4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Inleiding

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.2.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Gelderland laat zien welke cultuurhistorische interessante en waardevolle patronen en objecten zich in het plangebied bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbaar in het huidige (dorps)landschap. De CHW-kaart brengt deze cultuurhistorische waardevolle patronen en objecten in beeld.

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland zijn in het plangebied geen cultuurhistorische structuren opgenomen. De directe omgeving maakt ook geen deel uit van beschermd stads- of dorpsgezicht en er komt geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in voor.

De gemeente Harderwijk heeft een cultuurhistorische waardenkaart, waarop de cultuurhistorisch belangrijke elementen zijn weergegeven. Het plangebied ligt nabij de Horloseweg, welke als cultuurhistorische lijn is aangemerkt.

De Horloseweg loopt van de Fokko Kortlanglaan naar de Horster Engweg, over de dekzandrug van de Hooge Geest en net ten zuiden van het laaggelegen gebied van Drielanden. De weg is mogelijk van middeleeuwse ouderdom, in elk geval is hij aangegeven op kaarten uit het begin van de negentiende eeuw. Het is een smalle weg met verharding van asfalt.

De cultuurhistorische kaart geeft een waardering 'middel' aan de Horloseweg. Dit is een gemiddelde van de waarderingen gegeven aan de belevingswaarde, de intrinsieke waardering en de waardering van de context. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen wijzigingen aangebracht aan deze weg of het tracé en dus geen afbreuk gedaan aan de toegekende waarde. Vanuit de cultuurhistorie wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen te verwachten zijn.

4.2.3 Archeologie

In het geldende bestemmingsplan is het noordelijke deel als 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Dit komt overeen met een middelhoge archeologische verwachting. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter van 1.000 m2 moet vooronderzoek plaatsvinden. Voor het overige plangebied geldt de 'Waarde - Archeologie 1'. Dit komt overeen met een hoge archeologische verwachting. Voor het gebied met hoge archeologische verwachtingen geldt dat archeologisch onderzoek moet plaatsvinden bij bodemingrepen groter dan 100 m2.

Volgens het beleid wordt er bij verstoorde gebieden geen nader archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Ook wordt er dan volgens het beleid geen dubbelbestemming archeologische waarde in het bestemmingsplan opgenomen.

Het plangebied is rond 1800 in gebruik als hakhout. In 1832 is het struweel hakhout in eigendom van notaris C.L. Vitringa uit Nunspeet. Rond 1915 wordt het bos gekapt en wordt het als weiland in gebruik genomen. De aanplant en het later weer rooien van de bomen hebben de bodem geroerd. Deze bodemroering is bij booronderzoek op dit perceel aangetoond (Archeologisch vooronderzoek Groene Zoom, Raap- notitie 2761, maart 2009) . Onder een bouwvoor bevindt zich een verstoorde laag die zeer abrupt overgaat in het natuurlijke zand. Het onderzoeksbureau RAAP heeft het perceel destijds een lage archeologische verwachting gegeven.

De veronderstelde dekzandrug of verhoging is niet echt meer aanwezig. Zie de volgende uitsnede van het actueel hoogtebestand Nederland (AHN).

Small Smart Houses Horloseweg: Toelichting (1)

Actueel hoogtebestand Nederland

Op basis van deze gegevens en het rapport van het booronderzoek uit 2009 is er geen aanleiding te vermoeden dat hier nog intacte archeologische waarden aanwezig zijn. Hierom kan een aanvullend onderzoek achterwege blijven. Ook voor het nieuwe fietspad wordt voorzien dat er geen intacte waarden aangetroffen kunnen worden.

4.2.4 Conclusie

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor de gewenste bouw van de woningen.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming inwerking getreden. Met deze wet zijn alle bepalingen met betrekking tot bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten samenbracht in één wet. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Verder implementeert de wet diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

De Wet natuurbescherming voorziet in:

  • vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur;
  • decentralisatie van bevoegdheden naar provincies;
  • een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

De belangrijkste beschermde natuurwaarden in de Wet natuurbescherming zijn:

  • beschermde natuurgebieden (Natura 2000 gebieden);
  • lijst met beschermde planten en dieren;
  • expliciete vermelding intrinsieke waarde van natuur;
  • algemene zorgplicht voor natuurgebieden en in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving;
  • actieve soortenbescherming.

Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook de bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen. Zo beschermt de provincie Gelderland bijvoorbeeld het Natuur Netwerk Nederland (NNN) voor Gelderland, hier het Gelders Natuurnetwerk (GNN) genoemd. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het GNN is voor provincie Gelderland uitgewerkt in Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Onderzoek

Voor het plangebied is in het kader van de Wet Natuurbeheer onderzocht op de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op de beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden. Dit onderzoek maakt als Bijlage 2 onderdeel uit van deze toelichting. Dit onderzoek is gebaseerd op een locatiebezoek, beschikbare gebiedskenmerken, verspreidingsgegevens en bekende ecologische principes.

4.3.2 Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.

In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Soortenbescherming in relatie tot het plangebied.

Er zijn in het plangebied geen beschermde soorten of verblijfplaatsen gevonden. Het plan ligt wel in de 500m zone van een dassenburcht. Voor de burcht is een compensatieplan opgesteld en uitgevoerd voor het plan Drielanden-West en Groene Zoom. In 2012 en 2016 door RVO en in 2017 door de provincie Gelderland is een ontheffing verleend. Er lijken daardoor geen bezwaren tegen realisatie van het plan. De Horloburcht is nog wel bewoond. Daarom moeten vooralsnog de diverse looproutes van de das langs het plangebied open moeten blijven en ook de gerealiseerde voorzieningen. Bij uitvoering van de werkzaamheden tussen juli en november is nader onderzoek naar jonge dassen in de burcht niet nodig.

In het broedseizoen kunnen nesten van vogels aanwezig zijn. Alle broedende vogels zijn beschermd. Specifiek is gezocht naar aanwijzingen voor verblijfplaatsen van uilen en roofvogels. Deze zijn niet op het perceel aangetroffen of te verwachten. Er verdwijnen met zekerheid geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ook is gezocht naar aanwijzingen voor verblijfplaatsen van kleine marters. Deze zijn niet aangetroffen en op basis van de locatiekenmerken ook niet te verwachten.

Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht. Een ontheffing Wnb voor soorten is niet nodig.

4.3.3 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.

Gebiedsbescherming in relatie tot het plangebied.

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep een negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is de Veluwerandmeren op ca. 740m afstand. De Veluwe ligt op 2.9km. De nieuwe activiteiten bestaan uit bewoning (gasloos). Uit een Aeriusberekening (v2019a) op basis van 1.8 voertuigbewegingen per tinyhouse is er geen stikstofdepositie berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Ook de aanlegfase is in beeld gebracht en geeft geen depositie hoger dan 0.00 mol/ha/jaar. Hiermee is geen vergunning Wet natuurbescherming voor gebieden nodig.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.

De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

GNN en GO in relatie tot het plangebied

Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

4.3.4 Conclusie

Vanuit het aspect natuurwaarden zijn er geen belemmeringen in relatie tot de uitvoering van de beoogde plannen voor het bouwen van de Small Smart Houses.

4.4 Watertoets

4.4.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De watertoets voor de ontwikkeling op deze locatie is opgenomen in Bijlage 3

4.4.2 Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het dit plan een positief wateradvies gegeven.

C-Watergang

Aan de noordzijde van het plangebied ligt een taludsloot (C-watergang). Deze droogvallende watergang is momenteel niet meer dan een dichtgegroeide greppel, maar is wel de enige afvoermogelijkheid voor overtollig hemelwater en grondwater uit dit langgerekte gebied geworden. Doordat de taludsloot slecht bereikbaar is voor onderhoud (door steile taludhoek en eigendomssituaties) is deze plaatselijk dicht gegroeid. Ook is het taludlichaam her en der uitgezakt tot in deze greppel. Deze C-Watergang wordt in het kader van diverse ontwikkelingen in de Groene Zoom geherprofileerd en in dit bestemmingsplan gewaarborgd.

Verwerking van hemelwater

Volgens de algemene beleidsprincipes van gemeente en waterschap dient bij nieuwe ontwikkelingen het hemelwater dat op het plangebied valt zo veel mogelijk binnen het plangebied vastgehouden en verwerkt moeten worden (bodeminfiltratie) of geloosd op oppervlaktewater. De perceeleigenaar heeft daarin een wettelijke zorgplicht, mits dat redelijkerwijs verlangd kan worden. Dat laatste is voor deze specifieke situatie maar deels het geval.

Uit bodemonderzoek van ontwikkelingen in de buurt is gebleken dat de eerste paar meter van de bodem bestaat uit slecht waterdoorlatende lagen (zeer) fijn zand met mogelijk stoorlagen met klei/leem/veen. Door het meerjarige gebruik als paardenbak is de toplaag van een groot deel van het plangebied bovendien sterk verdicht. Het terrein ligt relatief laag in de omgeving en er komt stagnante plasvorming voor, met name in natte seizoenen. Bovendien ligt het plangebied in de overgangszone van inzijging naar kwel.

Met andere woorden: het zal met name in natte seizoenen lastig zijn om hemelwater op eigen terrein te verwerken. dit betekent dat er grondverbetering plaats moet vinden tot aan het eerste goed doorlatende zandpakket zodat de verticale infiltratiecapaciteit (k-waarde) minimaal 1 m/d wordt of er zal gebiedsdekkende drainage toegepast moeten worden.

Het hemelwater voor dit plangebied wordt niet lokaal verwerkt, maar rechtstreeks geloosd op de taludsloot. Voorwaarde hierbij is dat de taludsloot (C-Watergang) is geherprofileerd van het plangebied tot de duiker bij de rotonde bij Het Kasteel. De afvoer van hemelwater uit het plangebied mag niet leiden tot wateroverlast bij een neerslaggebeurtenis van 70 mm/uur. Eventueel kan de piekafvoer vanuit het plangebied worden beperkt door waterbergende maatregelen binnen het plangebied, bijvoorbeeld waterpasserende bestrating met waterbergend en drainerend cunet, verlaagde groenzone met drainage, (ondergrondse) regenwaterbuffer (tuinsproeiwater), groenblauw dak, infiltratie moeras, zaksloot, regenwatervijver, grindkoffers of een combinatie daarvan (op ruim voldoende afstand van kruipruimte en fundatie). Als er meer dan 4.000 m2 verharding wordt toegevoegd, dan geldt een algemene regel van waterschap Vallei en Veluwe dat minimaal 60 liter aan bergend volume in het plan wordt gerealiseerd per m2 toegevoegde verharding . De initiatiefnemer dient middels uitvoeren van bodeminfiltratieproeven en het opstellen van een hemelwaterplan met controleberekeningen te onderbouwen dat aan deze randvoorwaarden wordt voldaan.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Volgens atlas van Provincie Gelderland is grondwatertrap IV van toepassing voor het plangebied: de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt >0,40 cm onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand ligt 80-120 cm onder maaiveld. De ontwateringsdiepte is te beperkt voor woningen met traditionele kruipruimten. Permanente geforceerde drainage is niet toegestaan. Om tot voldoende ontwateringsdiepte te komen zal het maaiveld opgehoogd moeten worden (GHG > 0,7m onder maaiveld en GHG >0,9 m onder bouwpeil).

Uit data van het gemeentelijk grondwatermeetnet volgt een gemiddelde laagste en hoogste grondwaterstand van respectievelijk 1,25+ mNAP en 1,70+ mNAP. Het huidige maaiveld varieert tussen 1,90+ tot 2,15+ mNAP. Dit betekent een ontwateringsdiepte tussen de 0,2 m-mv en 0,9 m-mv. In de huidige situatie ligt het grondwater in natte perioden maar net onder maaiveld. Om voldoende ontwateringsdiepte te bereiken voor de nieuwe functie (grondgebonden wonen) zou het maaiveld plaatselijk minstens een halve meter opgehoogd moeten worden en de begane grondvloeren van de woningen zouden minstens 1 meter hoger dan het huidige maaiveld moeten komen, uitgaande van een kruipruimte onder een begane grondvloer die dikker is dan 'traditioneel' vanwege vloerverwarming extra dikke isolatiepakketten onder de vloer. Een andere optie om deze effecten te beperken is kruipruimteloos te bouwen.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.

Het huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing wordt afgevoerd via een drukrioolgemaal nabij het plangebied, dat middels een persleiding loost op het stamriool onder de Horloseweg. De capaciteit van dit gemaal is voldoende om ook het huishoudelijk afvalwater van de toe te voegen woningen te kunnen verwerken. Schoon hemelwater mag niet worden geloosd op dit drukrioolgemaal. Dit bestaande drukrioolgemaal kan worden hergebruikt. Door dit gemaal te verplaatsen naar een locatie langs de te ontwikkelen ontsluitingsweg is deze goed bereikbaar voor onderhoudsmaterieel vanaf de openbare weg (nieuwe locatie voor drukrioolgemaal bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de Horloseweg).

4.4.3 Conclusie

Realisering van dit plan met in achtneming van hetgeen in deze paragraaf is beschrreven heeft geen blijvend nadelige gevolgen voor het aspect ‘water’. Er zijn op dit punt dus geen aanmerkelijke belemmeringen voor het ontwikkelen van het voorliggend plan. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

4.5 Milieu

4.5.1 Inleiding

In deze paragraaf komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

4.5.2 Geluid

Wettelijk kader

De voorgenomen ontwikkeling aan de Horloseweg maakt het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. In het kader van de Wet Geluidhinder (Wgh) dient te worden onderzocht of de bestemmingen voldoen aan de grenswaarden voor geluid, als gevolg van wegen.

Iedere weg heeft een wettelijke zone. Indien een nieuw te realiseren geluidgevoelige bestemming binnen de zone van deze weg ligt, dient op basis van akoestisch onderzoek aangetoond te worden wat de geluidbelasting op deze bestemmingen is.

Langs het plangebied, welke als buitenstedelijk te omschrijven valt, lopen zowel de Groene Zoomweg als de Horloseweg. Beide zijn 60 km/h wegen en hebben 2 rijstroken. Dit houdt in dat er een zone van 250 meter aangehouden moet worden. De voorgenomen ontwikkeling ligt binnen deze zone en dient onderzocht te worden.

Dit onderzoek, dat als Bijlage 4 onderdeel uitmaakt van deze toelichting, berekent de te verwachten geluidbelasting op de toekomstige woningen.

Voorkeursgrenswaarden en gemeentelijk beleid
De Wet geluidhinder beschouwt een geluidbelasting van 48 dB (voor wegverkeerslawaai) als milieuhygiënisch aanvaardbaar. Dit is de ten hoogste toelaatbare waarde. Indien uit de berekeningen uit het akoestisch rapport blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, is het college bevoegd een hogere waarde vast te stellen. Voor het plangebied zijn de volgende grenswaarden van kracht:

Bron Situatie Voorkeurs-grenswaarde Maximale hogere
waarde
Wegverkeerslawaai Nieuwe woning, buitenstedelijk 48 dB 53 dB

Voorkeursgrenswaarde en maximale hogere waarde conform art. 82 en 83 Wgh. De genoemde waarden zijn weergeven als Lden.

Harderwijk heeft geluidbeleid opgesteld voor het verlenen van hogere grenswaarden. Op basis van dit geluidbeleid wordt bepaald of een ontwikkeling wenselijk is. Bij nieuwbouwprojecten wordt er bijvoorbeeld gesteld dat voor maximaal 10 procent van de woningen een hogere grenswaarde mag worden vastgesteld.

Resultaten akoestisch onderzoek

Op basis van het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De belastingen variëren tussen de 40 en 46 dB als gevolg van de Groene Zoomweg (incl. aftrek). Voor de Horloseweg bedraagt de belasting in alle gevallen minder dan 43 dB (incl. aftrek). Dit houdt in dat er geen hogere grenswaarden hoeven te worden vastgesteld. Op basis van het akoestisch onderzoek is er geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen.

Milieukwaliteit

Naast het akoestisch onderzoek en eventuele hogere grenswaarden is het ook van belang een kwalitatieve beoordeling van de geluidbelasting op te nemen. Het Harderwijkse geluidbeleid sluit hier bij aan. Dit kan door de GES-methodiek, zoals opgesteld door de GGD. Hierin wordt een getalswaarde omgezet in een maat voor milieugezondheidskwaliteit. Een goede GES-score zou een goed woon- en leefklimaat moeten borgen. Een overzicht van deze GES-scores is in onderstaande tabel weergegeven:

Geluidsbelasting Lden [dB] GES-score Milieugezondheids-kwaliteit Kleur
< 43 0 Zeer goed Groen
43 – 47 1 Goed Groen
48 – 52 2 Redelijk Geel
53 – 57 4 Matig Oranje
58 – 62 5 Zeer matig Oranje
63 – 67 6 Onvoldoende Rood
68 – 72 7 Ruim onvoldoende Rood
> 73 8 Zeer onvoldoende Rood

GES-scoresystematiek

De GES-scores worden vastgesteld op basis van cumulatieve geluidbelastingen. De belastingen op de woningen in het plangebied variëren tussen de 48 en 52 dB exclusief aftrek. Het Harderwijkse gemeentebeleid koppelt de GES-score aan de gecumuleerde waarde inclusief aftrek. Voor de beoordeling moet de correctie conform art. 110g Wgh worden toegepast. Dit houdt in dat de waarden variëren tussen 43 en 47 dB. Daarmee is de score voor milieugezondheidskwaliteit 1 ofwel goed. Op basis van milieukwaliteit is er dus ook geen belemmering voor het ontwikkelen van de woningen.

Bouwbesluit

Het vereiste binnenniveau voor woningen, als gevolg van wegverkeerslawaai, is vastgelegd in het Bouwbesluit. Deze maximale waarde bedraagt 33 dB. Tevens schrijft het Bouwbesluit een minimale gevelwering (GA;k) van 20 dB voor. Om een gewenst woon- en leefklimaat te hebben houdt dit in dat de cumulatieve belasting op de gevels voor de woningen niet boven de 53 dB uit mag komen.

Volgens het gemeentelijk geluidbeleid is het niet nodig aan te tonen wat de cumulatieve belasting van de woningen bedraagt, indien aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan.

Op basis van deze cumulatieve belasting kan een uitspraak gedaan worden over het binnenniveau in de woningen en of voldaan kan worden aan de vereiste binnenwaarde. In het akoestisch onderzoek is de cumulatieve belasting als gevolg van de Horloseweg en Groene Zoomweg weergegeven. Deze cumulatieve belasting is exclusief aftrek art. 110g Wgh. In het plangebied bedraagt deze tussen de 48 en 52 dB.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van waarden boven de 53 dB. Hiermee is het dus aannemelijk geacht dat het vereiste binnenniveau wordt behaald met de minimaal benodigde gevelwering conform Bouwbesluit. Op basis van het Bouwbesluit is er dus ook geen belemmering voor de doorgang van de voorgenomen ontwikkeling.

Aanvullend akoestisch onderzoek

Aanvullend op het uitgevoerde akoestisch onderzoek is naar aanleiding van een mogelijke ophoging van het plangebied voor de 20 microwoningen opnieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd. Twee varianten zijn doorgerekend. In variant A is uitgegaan van een ophoging van het plangebied van 0,5 m. In variant B is uitgegaan van een ophoging van het plangebied van 1,0 m. Opnieuw is getoetst aan de nabijgelegen gezoneerde wegen de Groene Zoomweg en de Horloseweg.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting (inclusief aftrek ex. Art. 110g Wgh) op de microwoningen in beide varianten beneden of op de (voorkeurs)grenswaarde van 48 dB liggen. Op basis hiervan hoeven in beide varianten volgens de Wet geluidhinder geen hogere waarden worden vastgesteld. Dit aanvullend onderzoek maakt als Bijlage 5 deel uit van deze toelichting.

4.5.3 Conclusie geluid

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde akoestisch onderzoek zijn er geen belemmeringen voor deze ontwikkelingen vanwege geluid en is er sprake van goede ruimtelijke ordening.

4.5.4 Luchtkwaliteit

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer, en de bijbehorende ministeriële regelen en algemene maatregelen van bestuur (AMvB).

Voor het bepalen of luchtkwaliteit een belemmering voor een ontwikkeling oplevert, moeten twee aspecten worden beoordeeld, te weten:

  • De bijdrage van het plan aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit
  • De blootstelling op de locatie.

Bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • 1. er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • 3. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (<3% van de jaargemiddelde grenswaarde);
  • 4. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Volgens voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1.500 woningen. In dit concrete geval betreft het de realisatie van 20 woningen en een gemeenschappelijk gebouw. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling in het plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Blootstelling op locatie

Tevens dienen volgens de wet milieubeheer gevoelige bestemmingen beschermd te worden tegen fijnstof en stikstofoxiden (dit is opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen). Gevoelige bestemmingen zijn de volgende gebouwen en bijbehorende terreinen: scholen, verpleeghuizen en kinderdagverblijven. Woningbouw hoort hier niet bij. Derhalve is het besluit gevoelige bestemmingen niet aan de orde en vormt dit geen belemmering voor dit project.

Het gemeentelijke beleid ten aanzien van luchtkwaliteit zoekt hierbij aansluiting. In het milieubeleid van Harderwijk wordt gesteld dat er geen gevoelige bestemmingen (scholen, kinderdagverblijven of zorginstellingen) binnen 50 meter van de snelweg of een provinciale weg worden geplaatst. Binnen een zone van 50 tot 300 meter is dit alleen mogelijk als hiervoor zwaarwegende redenen zijn van bijvoorbeeld financiële, stedenbouwkundige of verkeerskundige aard. Voorliggende ontwikkeling betreft het bouwen van woningen. Tevens vindt deze ontwikkeling niet plaats binnen 300 meter van zowel de A28 of de provinciale wegen N302 en N303. Dit houdt in dat het milieubeleid van Harderwijk tevens geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.

Tot slot heeft de GGD een advies uitgebracht wat betreft bescherming van fijnstof en stikstofoxiden. Aanvullend op de wet milieubeheer vindt de GGD ook woningen een 'gevoelige bestemming'. Zij schrijven voor dat nieuwe woningen niet binnen 300 meter van een snelweg gebouwd mag worden, als ook niet direct aan een drukke weg (eerstelijns bebouwing). Een drukke weg is een weg met en verkeersintensiteit van 10.000 voertuigen per etmaal. Dit is beide niet aan de orde en dus ook op basis van het GGD advies vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor dit project.

4.5.5 Conclusie luchtkwaliteit

Uit vorenstaande blijkt dat het voorgenomen plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast is de blootstelling op de locatie ook geen belemmering. Luchtkwaliteit vormt bij deze ontwikkeling geen belemmering en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.5.6 Bedrijven

Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (uitgave 2009) bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.

Aan de ene kant wordt hiermee bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten. Aan de andere kant wordt bekeken of eventuele nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven niet beperken.

Naast de geadviseerde milieuzonering op basis van de VNG uitgave kunnen er ook afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden.

Uitgangspunten

De VNG uitgave gaat uit van twee omgevingstypen: een rustige woonwijk/buitengebied of een gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, waar bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies aanwezig zijn. Voor een gemengd gebied zijn de milieuzones kleiner dan voor een rustige woonwijk of buitengebied. In dit advies is vanwege de aanwezigheid van de Groene Zoomweg voor het zoekgebied uitgegaan van gemengd gebied.

Binnen het onderzoeksgebied (150 meter rond het plangebied) zijn geen bedrijven gelegen die effect hebben op het plangebied.

4.5.7 Conclusie bedrijven

Er zijn geen bedrijven gelegen in de buurt van het plangebied daarom is het aspect bedrijven geen belemmering voor het mogelijk maken van de woningen.

4.5.8 Geur

Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.


Er zijn geen bedrijven gelegen in de buurt van het plangebied daarom is het aspect geur geen belemmering voor het mogelijk maken van de woningen.

4.5.9 Conclusie geur

Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.5.10 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Er dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Verkennend bodemonderzoek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek asbest uitgevoerd. Dit onderzoek maakt als Bijlage 6 deel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Op basis van het vooronderzoek is de hypothese 'kleinschalig onverdacht' gesteld. Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:

  • Zintuiglijk zijn in de opgeboorde grond geen bijzonderheden waargenomen.
  • Op het maaiveld is plaatselijk een stapel asbestverdachte golfplaten aangetroffen. Verder zijn geen bijzonderheden op het maaiveld aangetroffen.
  • In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte arseen aangetoond.
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
  • In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetoond.
  • De gehalten PFAS voldoen aan de kwaliteitsklasse AW2000 (natuur en landbouw).
  • Een materiaalmonster van de golfplaten toont aan dat de platen asbesthoudend zijn.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'kleinschalig onverdacht' kan worden geaccepteerd. Ondanks de licht verhoogde waarde aan arseen en barium. Er is geen reden voor nader bodemonderzoek.

De stapel asbestgolfplaten is door een erkend asbestverwijderingsbedrijf verwijderd en afgevoerd.

Verkennend onderzoek asbest in bodem

Na de verwijdering van de stapel golfplaten is ter plaatse een verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd. Dit onderzoek maakt als Bijlage 6 deel uit van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem ter plaatse van de voormalige stapel asbestplaten mogelijk diffuus verontreinigd is met asbest met een heterogeen karakter op schaal van monsterneming en daarom de hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' geldt.

Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:

  • Zintuiglijk zijn geen bijzonderheden waargenomen.
  • In de bovengrond is ook analytisch geen asbest aangetoond.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' kan worden verworpen. Er is geen verontreiniging met asbest aangetoond.

4.5.11 Conclusie bodem

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor deze planwijziging of verlening van een omgevingsvergunning (bouwen).

4.5.12 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 20 microwoningen en een gemeenschappelijk gebouw mogelijk. Het geheel wordt aangemerkt als kwetsbaar object. Externe veiligheid is relevant voor deze ontwikkeling.

De volgende afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen nabij het plangebied.

Small Smart Houses Horloseweg: Toelichting (2)

Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie (bron: www.risico*kaart.nl)

Stationaire risicobronnen

In en nabij het plangebied zijn geen relevante stationaire risicobronnen aanwezig die mogelijk kunnen leiden tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

Mobiele risicobronnen - Plaatsgebonden risico

Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten; de rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort - Zwolle.

De rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort – Zwolle hebben geen plaatsgebonden risico contour. Het plangebied ligt buiten het plasbrandaandachtgebied (PAG, 30 meter) van de rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort – Zwolle.

Groepsrisico

Het plangebied ligt buiten de 200 meter zone maar wel binnen het invloedgebied toxisch van de rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort – Zwolle.

Verantwoording Groepsrisico

Voor de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op p.m. hebben we dit advies ontvangen en dit advies is meegenomen in de verantwoording groepsrisico.

Maatgevende scenario's

Over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de rijksweg A28 vindt transport plaats van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen. De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

4.5.13 Conclusie externe veiligheid

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

4.5.14 M.e.r.-beoordeling

Bij de beoordeling van een project dient te worden gekeken naar het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (de zgn. C-Lijst), evenals activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of deze belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (de zgn. D-lijst). Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor het beoordelen van de vraag of een activiteit m.e.r.- (beoordeling)plichtig is kan niet enkel worden volstaan met een toets aan deze drempelwaarden, zoals deze in kolom 2 van bijlage C respectievelijk D behorende bij het Besluit m.e.r. zijn opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 20 microwoningen en een gemeenschappelijk gebouw mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
    • 1. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

De conclusie hieruit is dat er geen sprake is van significant negatieve milieugevolgen en dat derhalve een M.E.R.-procedure niet benodigd is.

4.6 Verkeer en parkeren

4.6.1 Inleiding

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan. Het VSP geeft aan dat de prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken en voorkomen van verkeersonveilige situaties.

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling. Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

4.6.2 Verkeer en parkeren in relatie tot het plangebied

Met toevoeging van 20 microwoningen is te verwachten dat er meer voertuigbewegingen gegenereerd zullen worden in het gebied. Dit kan effect hebben op de omgeving. De toevoeging van één woning zorgt voor circa 6,3 autobewegingen per etmaal. Met 20 nieuwe woningen zal het daarom gaan om circa 126 autobewegingen per etmaal die door het plan toegevoegd worden. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande oprit vanaf de Horloseweg.

Ter indicatie: de maximaal aanvaardbare verkeersintensiteit in een woonstraat is 2.500 à 3.000 motorvoertuigen per etmaal (werkdag). Uit een recente verkeerstelling op de Horlose weg blijkt dat het aantal motorvoertuigen per etmaal hier ruimschoots onder blijft. Dit betekent dat de Horloseweg het extra verkeer van en naar het plangebied zonder verkeersveiligheids- en doorstromingsproblemen kan verwerken. Via de Horloseweg is het plangebied vervolgens per auto goed aangetakt op het verkeersnetwerk. Voor het fietsverkeer is het plangebied prima te bereiken via het nieuw aan te leggen fietspad richting de wijk Drielanden.

Over het parkeren kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm (1,2 parkeerplaatsen per microwoning). Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig de vereiste parkeerplaatsen aan te leggen vermeerderd met bezoekersparkeren.

4.6.3 Conclusie verkeer

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.

Small Smart Houses Horloseweg: Toelichting (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Sen. Ignacio Ratke

Last Updated:

Views: 6422

Rating: 4.6 / 5 (76 voted)

Reviews: 91% of readers found this page helpful

Author information

Name: Sen. Ignacio Ratke

Birthday: 1999-05-27

Address: Apt. 171 8116 Bailey Via, Roberthaven, GA 58289

Phone: +2585395768220

Job: Lead Liaison

Hobby: Lockpicking, LARPing, Lego building, Lapidary, Macrame, Book restoration, Bodybuilding

Introduction: My name is Sen. Ignacio Ratke, I am a adventurous, zealous, outstanding, agreeable, precious, excited, gifted person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.